Van KDW naar NPLG…
Heide in Natura2000-gebied het Fochtelooerveen.
Nederland zit in een stikstofcrisis… of we het willen of niet, voorlopig zitten we vast aan de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel (Wsn), die is aangenomen tijdens het vorige kabinet Rutte.
Deze Wsn richt zich in grote lijnen op het onder de Kritische Depositiewaarden (KDW’s) brengen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dat alleen biedt trouwens nog onvoldoende garantie voor werkelijk natuurherstel, want zaken als waterhuishouding en -kwaliteit en (gebrek aan goed) natuurbeheer kunnen ook nog in de weg staan.
Zo bezien is de verbreding van de stikstofaanpak naar een “Nationaal Programma Landelijk Gebied” (NPLG), met de ambitie om alle uitdagingen in het landelijk gebied in samenhang aan te gaan, wel begrijpelijk. Ook om te voorkomen dat het oplossen van het ene probleem het andere probleem in de hand werkt, is het goed de uitdagingen in onderlinge samenhang (“integraal”) op te pakken. Een voorbeeld: het vervangen van stikstof uit dierlijke mest door stikstofkunstmest zou lokaal weliswaar ammoniakemissies kunnen reduceren, maar zou de broeikasgasemissies overall (uit o.a. de productie van die kunstmest) flink kunnen doen toenemen.
Broeikasgassen
Laat verlagen van de broeikasgasemissies uit de landbouw nu net één van die doelen zijn die het NPLG wil realiseren. Hoe dan? Afgezien van het veenweidegebied, waar hogere waterpeilen een belangrijke rol kunnen spelen bij het remmen van de veenafbraak, is de Haagse panacee voornamelijk: “extensiveren”. Oftewel, minder koeien per hectare en daarmee minder uiteindelijk koeien in Nederland, aangezien er bijna nergens meer ruimte is voor extra koeien en hun stikstofemissies.
De hamvraag is of dit extensiveren in de Nederlandse melkveehouderij ook echt gaat bijdragen aan vermindering van de broeikasgasemissies (we hebben het nu eens niet over stikstof dus). Het simpele Haagse antwoord is vooralsnog: “Ja, want we veroorzaken hier minder emissies als we hier minder produceren”. Waarmee het eigen straatje netjes is schoongeveegd.
Verschuiving van productie-emissies?
Dit simpele antwoord kijkt echter niet over de landsgrenzen heen en houdt geen rekening met mogelijke (internationale) verschuivingen in de melkproductie. Als we hier minder melk gaan produceren, kan die melk ten gevolge van het marktmechanisme ook wel elders geproduceerd gaan worden. Als dat dan in Denemarken zou zijn, blijven de broeikasgasemissies die vrijkomen bij de melkproductie waarschijnlijk ongeveer gelijk, omdat de sector daar op eenzelfde technologisch niveau en in eenzelfde klimaat opereert als de onze. Maar als het Brazilië zou worden? Dan zouden de emissies kunnen toenemen [1]. Deense onderzoekers concludeerden in 2020 dan ook: “From a policy perspective, […] reducing Danish livestock production just to reduce Denmark’s reported GHG emissions is unlikely to be a good global strategy for reducing GHG emissions from the food sector”. En dat zou in principe net zo goed gelden voor Nederland. Let wel: dit blog beoogt niet te zeggen dat we daarom onze veestapel op het huidige niveau moeten houden, maar laten we de discussie proberen te voeren op basis van de juiste (wetenschappelijke) argumenten en verder denken dan onze eigen landsgrenzen.
Koeien bij Wageningen.
Extra emissies t.g.v. indirecte landgebruiksverandering (ILUC)?
Het denken over dit soort indirecte effecten, waarbij productie kan verschuiven naar “het buitenland”, vindt zijn oorsprong rond 2010, in het onderzoek naar de broeikasgasemissies van biobrandstoffen. Een voorbeeld in dit verband: als wij in Europa zouden besluiten om grootschalig bioethanol uit suikerbieten te gaan produceren (in plaats van suiker), zou dat kunnen leiden tot een uitbreiding van de suikerrietproductie in landen als Brazilië, omdat de vraag naar suiker als voedingsproduct immers in principe gelijk blijft (net als die van melk). Verschuiving van suiker- (of melk-)productie naar de tropen kan daar makkelijk gepaard gaan met (il)legale ontbossing, en daardoor leiden tot forse extra broeikasgasemissies, uit verbranding en afbraak van de oorspronkelijke natuurlijke vegetatie. Dit zijn dus extra emissies, nog los van de mogelijk hogere productie-emissies die in de vorige alinea enoemd werden. Ook kan landgebruiksverandering in de tropen leiden tot (groot) verlies aan biodiversiteit.
Dat deze zogenaamde Indirect Land Use Change (ILUC) geen nicheconcept is, blijkt uit het feit dat de EU aan biobrandstoffen uit bepaalde gewassen extra broeikasgasemissies toekent op basis van het geschatte ILUC-effect. EU-richtlijn 2018/2001 van het Europees Parlement geeft voorlopige ILUC factoren voor granen en zetmeelgewassen, suikers en oliegewassen in bijlage VIII.
Carbon Opportunity Cost (COC)?
Het idee dat minder melkproductie in Nederland goed is voor het mondiale klimaatprobleem, is op basis van dit soort verschuivingseffecten dus een beetje kort door de bocht. En er is nóg een aspect dat meespeelt. Extensiveren negeert de toenemende druk op het productiemiddel “land”. We zijn met steeds meer mensen in Nederland, en op aarde, en intuïtief lijkt het dus logisch dat we steeds zuiniger om moeten gaan met grond. De markt geeft ons dat signaal ook, via stijgende grondprijzen [2]. Willen we dus een hoge landbouwproductie realiseren per eenheid oppervlak (zoals nu in Nederland) en daardoor nog wat grond overhouden voor natuur, of een minder productieve landbouw op een groter grondoppervlak, met ruimte voor kruiden, vogels en insecten? Of is er een tussenweg?
Dat laatste is een klassieke wetenschappelijke strijd (‘land sparing vs. land sharing’) die nog niet is beslecht (we schreven er al eens eerder een blog over), maar een vrij nieuw wetenschappelijk concept lijkt te benadrukken dat zuinig omgaan met grond ook vanuit broeikasgas-oogpunt wenselijk is. Onder anderen Hayek et al. (2021) schrijven namelijk dat ieder gebruik van (landbouw-) grond een zgn. Carbon Opportunity Cost [3] (COC) met zich meebrengt. Doordat je ergens landbouw (of een andere activiteit) bedrijft, verhinder je in principe volledige “ecosystem restoration”, waarbij grond en ecosysteem uiteindelijk kunnen terugkeren naar een volledig natuurlijke staat van evenwicht (de zgn. ‘climax vegetation’), met bijbehorende maximale koolstofvastlegging. Het verschil tussen de huidige koolstofvoorraad in een (landbouw)perceel en de theoretische koolstofvoorraad in de uiteindelijke climax vegetation (in biomassa en organische stof in de bodem) is grofweg de COC. Méér land gebruiken per eenheid plantaardige of dierlijke productie, waar ons extensiveren in feite op neerkomt, zou dus geen goed idee zijn met het oog op de COC, simpel gesteld: een gemiste kans.
Staghouwer vs. Planet Proof?
De KringloopWijzer, een rekentool die de melkveehouder inzicht geeft in zijn milieu- en klimaatprestaties, laat ook zien dat extensiveren, oftewel het gebruiken van méér grond voor dezelfde hoeveelheid productie, meer emissies veroorzaakt. Zo hebben onderzoekers van WUR recent ruim 12.000 KringloopWijzers uit 2020 geanalyseerd, om een vergelijking te maken tussen de 10% bedrijven met de laagste broeikasgasemissie en de rest. Eén van de eigenschappen die de beste 10% onderscheidde, was een hogere intensiteit per hectare, oftewel een relatief intensieve bedrijfsvoering. Dat staat lijnrecht tegenover het concept ‘extensiveren’. Ook keurmerk “On the Way to PlanetProof” zet in dit kader in op (lage) broeikasgasemissies per kg melk [4].
Minister Staghouwer, daarentegen, schreef in zijn brief van 10 juni j.l.: “Emissies (van ammoniak en broeikasgassen) op het land worden uitgedrukt per ha […] en emissies in de stal […] per dier”. Daarmee gaat hij dus schijnbaar in tegen de sturing die momenteel uitgaat van KringloopWijzer en keurmerken als “On the Way to PlanetProof”. Ook opmerkelijk is dat Staghouwer de woorden “monomestvergisting” en “groen gas” zorgvuldig vermijdt in zijn brief, terwijl hier bij uitstek een kans ligt om stikstof- en broeikasgasemissies gelijktijdig te verlagen, de boeren tegelijkertijd nog enig perspectief te bieden en onze afhankelijkheid van fossiel Russisch aardgas verminderen.
Aangezien bovenstaande thema’s tot nu toe weinig worden aangeroerd in de discussie rondom het NPLG, is de vraag hoe (goed) er eigenlijk over dit programma wordt nagedacht. Zal Nederland dit programma over 10 jaar niet net zozeer betreuren als eerdere decennia van landbouwintensivering, die georkestreerd werden vanuit Den Haag en Wageningen? Is het wel verstandig om voedselproductie af te bouwen wanneer klimaatverandering de mondiale voedselvoorziening naar verwachting steeds meer in gevaar zal brengen? En wat zijn eigenlijk de broeikasgasemissies van het beheer van onze Natura2000 gebieden? Dat zijn immers grotendeels gebieden die we systematisch verhinderen om terug te keren naar hun uiteindelijke natuurlijke staat van maximale koolstofvastlegging (die waarschijnlijk vaak een bosrijk karakter zal hebben). Door middel van afplaggen wordt bovendien de bodemkoolstofvoorraad vaak kunstmatig laag gehouden.
Koolstofrijke grond die wordt afgegraven in natuurgebieden, hier bij Wageningen, is een potentiële bron van CO2-emissies.
Conclusie
Nederland lijkt met het NPLG zwaarder in te zetten op lokale stikstofreductie en lokale biodiversiteitswinst dan op broeikasgasreductie. De vraag is of die keuze expliciet en weloverwogen is gemaakt en of die (internationaal) houdbaar zal zijn op de lange termijn. Het negende Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services van het IPBES geeft bijvoorbeeld aan dat landgebruiksverandering en climate change beide in de top 3 van oorzaken van (mondiaal) biodiversiteitsverlies staan.
UPDATE: bijna vijf maanden na het verschijnen van dit blog wijdt “Melk van het Noorden” een artikel aan de schijnbare tegenstelling tussen (het belonen van) een lage CO2-uitstoot per kilo melk en extensivering. De website meldt dat de coöperatie Friesland Campina een lage CO₂-uitstoot per kilo melk wil belonen, en dat dit voor intensieve melkveehouders veel makkelijker is dan voor extensieve. Veel leden stellen daarom dat Friesland Campina de opzet van de CO₂-berekening moet herzien. Het bedrijf weerlegt deze kritiek echter door te stellen dat het zich committeert aan internationale standaarden voor CO₂-berekeningen, die aansluiten bij het huidige rekenmodel van de Kringloopwijzer.
Deze inhoudelijke discussie zal volgens Kind of Green de komende tijd nog gevoerd moeten worden tussen het bedrijfsleven en het ministerie van LNV, dat er vanuit lijkt te gaan dat extensiveren automatisch leidt tot minder CO2-uitstoot. Zou het niet contra-productief zijn als het Rijk met haar beleid en beloningsstructuren (het GLB?) denkt aan te sturen op verminderde broeikasgasemissies via extensiveren, terwijl het bedrijfsleven aanstuurt op hetzelfde doel via intensiever boeren? Daarnaast roept deze discussie wellicht de vraag op in hoeverre het nog van deze tijd is om een “Nationaal Programma Landelijk Gebied” op tuigen, terwijl broeikasgassen een mondiaal effect hebben en we ook in economisch opzicht vooral leven in een “global village”, of beleidsmatig misschien in een “European village”. Een andere vraag is of de adviseurs van het kabinet inzake het NPLG überhaupt wel op de hoogte zijn van het soort internationale standaarden en rekenmethoden waarnaar Friesland Campina verwijst.
Voetnoten
[1] Zie voor een interessante vergelijking van de emissies van melkproductie in een aantal landen het WRI Working Paper door Stefan Wirsenius et al. (2020), Tabel 1 (kolom “Total Production Emissions, PEM”).
[2] Aangezien grond in Nederland dus een dure productiefactor is, ligt het voor de hand deze zo efficiënt mogelijk in te zetten, d.w.z. zo weinig mogelijk land per eenheid productie in te zetten, oftewel een zo hoog mogelijke opbrengst per ha te realiseren… intensiveren dus…
[3] Een leuke uitleg van het concept “opportunity cost” wordt hier bijvoorbeeld gegeven.
[4] De maximumemissie om in aanmerking te komen voor PlanetProof-certificering is dit jaar 1200 g CO2-eq per kg melk, volgens het meest recente certificatieschema.